Wat moet ik met de nieuwe VNG modelverordening? Deel 2
Eind 2020 bracht de VNG een nieuwe modelverordening voor het leerlingenvervoer. Voor veel gemeenten roept dat de vraag op: moeten we die overnemen? Of knippen en plakken?
Grote kans dat allebei niet hoeft, stelt Wytze Schouten. Voor meer kwaliteit en lagere kosten heb je vermoedelijk meer aan slimme beleidsregels en goede afspraken over de uitvoering.
In het vorige artikel legden we al uit dat het voor veel gemeenten een goede keus is om pas op de plaats te maken voordat je de nieuwe modelverordening (MoVo)overneemt. Bepaal eerst wat je allemaal kunt verbeteren binnen de bestaande kaders.
In dit artikel werken we uit hoe je dat kunt doen. Het vraagt niet veel tijd en het kost niets. Het enige wat je hoeft te doen, is beginnen met drie gesprekken. En dat doe je als volgt.
Met drie gesprekken beter op weg
Het doel van gesprekken voeren is om te verkennen hoe het vervoer er nu uitziet en waar de kansen op verbetering zitten.
De gesprekspartners | De vragen |
De consulent (degene die leerlingenvervoer toekent) |
Kan het zijn dat wij nu kinderen vervoeren die kunnen leren om zelf te reizen? |
De vervoerder | Kan het zijn dat de vervoerder voor sommige kinderen maatwerk levert dat verder gaat dan wat hij minimaal moet leveren? |
De consulent én de vervoerder | Denk jullie dat er ouders zijn die de leerling zelf zouden kunnen brengen en halen? |
Gaat dit over de verordening?
Uit de gesprekken komt, als het goed is, een lijst verbeterpunten. Punten die de toekenning van leerlingenvervoer aanscherpen en die mogelijk ook nog iets betekenen voor de kwaliteit van het vervoer, het aanvraagproces, of de communicatie met ouders en scholen.
Pak die lijst erbij en stel jezelf bij elk item de volgende vraag: gaat dit over de verordening?
Grote kans van niet.
Wij hebben zulke gesprekken de afgelopen jaren in meerdere gemeenten gevoerd. En vaak is daarbij de conclusie dat je voor scherpe toekenning en meer eigen kracht iets heel anders nodig hebt dan een nieuwe verordening. Zeker als de afstandsgrens al op de maximale 6 kilometer staat.
Uitkomst van zulke gesprekken is vaak dat verdere verbetering eerder komt van een investering in deskundige beleidsregels en in de toepassing daarvan.
Dus: spelregels die concreet maken welke eigen kracht je in allerlei specifieke situaties wel en niet van de leerling en de ouders kunt vragen en hoe je dat kunt toetsen. En ook: een consulent die de tijd, de competenties en de training heeft om die regels toe te passen.
Vragen stellen
Stel: twee ouders gaan scheiden. Vader betrekt een nieuwe woning in de buurt en de leerling gaat twee dagen per week bij vader wonen. Eis je dan een aparte aanvraag door beide ouders? Hoeft niet. Maak je een nieuwe beschikking? Hoeft ook niet, als je dat netjes in je beleidsregels opneemt.
Heeft jouw gemeente een uitgewerkt kader voor ernstige benadeling / begeleiding onmogelijk? Zo niet, dan is de kans groot dat de consulent erg veel onnodig vervoer toekent.
Vaak gaat de controle dan als volgt:
- Is het (Voortgezet) Speciaal Onderwijs?
En is er een schooladvies?
En zegt de ouder dat hij niet kan begeleiden? Dan kennen we taxivervoer toe. - Is het Basisonderwijs?
En is de afstand groter dan 6 km?
En zegt de ouder dat hij niet kan begeleiden? Dan kennen we taxivervoer toe.
Dat het in sommige gemeenten zo gaat, is niet gek. De modelverordening maakt tenslotte niet duidelijk in welke situaties het voor ouders onmogelijk of ernstig nadelig is om de leerling zelf te brengen. Als er geen beleidsregels zijn die deze duidelijkheid bieden én geen processen om de bewering van ouders te controleren, dan kun je als consulent niet veel anders dan toekennen.
Er zijn genoeg gemeenten die het veel concreter maken. Zij zeggen bijvoorbeeld:
- in een twee-oudergezin is het feit dat beide ouders moeten werken geen grond om te zeggen ‘wij kunnen niet begeleiden’. Het gezin moet dan zelf aanpassingen doen om de begeleiding wel mogelijk te maken.
- voor een alleenstaande ouder is ‘ik moet werken’ standaard wel een grond voor taxivervoer. Maar dan wel graag bewijs overleggen van de werktijden.
- als het brengen en halen (enkele reis) meer dan 30 minuten kost, achten we dit als gemeente te belastend voor de ouders. Dan kennen we taxivervoer toe, tenzij de leerling zelfstandig met openbaar vervoer kan reizen.
Aan die verschillende beleidsregels zie je meteen dat het niet alleen een kwestie is van regels stellen. Je moet ouders ook vragen stellen, je moet bepalen wat je als bewijs accepteert. Bijvoorbeeld een verklaring van de werkgever over werktijden.
En het belangrijkste van allemaal: je moet voor consulenten een duidelijk stroomschema hebben waarmee ze niet simpelweg op basis van afstand, schoolsoort, handicap en religie een zwart-witte keuze maken; maar waarmee ze ook toetsen in hoeverre je van ouders kunt verwachten dat zij zelf een stuk vervoer verzorgen. Los van alle andere spelregels.
En de verordening dan?
In principe geeft de vorige modelverordening van de VNG alle handvatten die je nodig hebt om beleid te wijzigen. Misschien moet je nog de afstandsgrens aanpassen naar de maximale 6 km. Misschien kom je uit op het invoeren van opstapplaatsen: dan moet je de tekst van de verordening daar op aanpassen.
Op termijn is het verstandig om opnieuw naar de balans tussen verordening en beleidsregels te kijken. Als je kiest voor uitgebreide beleidsregels, dan krijgen ouders en consulenten te maken met twee verschillende ‘handleidingen’ (de verordening en het besluit) die erg dicht bij elkaar liggen. Dat is verwarrend. Zeker omdat er in de toelichting van de (model)verordening ook nog allerlei uitwerkingen staan. Waardoor je feitelijk op drie plekken moet kijken voordat je weet hoe het zit.
Het kan dan handiger zijn om de rolverdeling tussen die twee documenten opnieuw te bekijken.
Hulp nodig?
In een volgend artikel lees je hoe Forseti hier al verschillende gemeenten bij heeft geholpen. Mocht je graag eens willen sparren over dit onderwerp, neem dan contact met me op.